Verslag ronde 1

Schaken is als zwemmen. Als je eenmaal weet hoe het moet en je wordt na anderhalf jaar in het diepe gegooid, dan worstel je en komt boven. Zo herinnerde ik mij na achttien maanden noch hoe de loper ging noch het paard, ik bedoel nog hoe de loper ging en ook nog hoe het paard. Al die tijd geen stuk aangeraakt, zelfs geen schaakstuk, maar sommige dingen vergeet je niet, hoogst waarschijnlijk door een stil verlangen naar.
Zo was het dat wij naar Leende togen voor de eerste ronde avondcompetitie. Maar toch ook wel licht bevreesd, dat het allemaal niet zo beklijfd had als de Duitse rijtjes en de Franse voorzetsels die we er lang geleden in gestampt hadden gekregen alsof wij op een plankje vastgespijkerde ganzen waren met een trechter in hun muil. Ja je kunt zeggen wat je wilt maar die ouderwetse onderwijsmethoden kwamen wel binnen. Ik dwaal af. Net als onze teamleider die bijkans twee kwartier te laat arriveerde op het door hem aan ons volgelingen doorgegeven adres.
We schaakten in een zorgboerderij in het buitengebied van Leende. Prachtige locatie en met wat navigatieapparatuur en wat onbevangenheid best te vinden. Gelukkig waren onze tegenstanders de kwaadsten niet en wachten zij geduldig met het aanzetten van de klok, intussen trakterend op koffie en zelfgebakken appeltaart in porties waar je een hele zorgboerderij de hongerwinter mee kon doen vergeten. Gaandeweg de partij werd er ook nog bier aangeboden, maar daar gingen wij, sportmannen in hart en nieren, niet in mee. Ik weet niet zeker of het aan de alcoholische versnaperingen lag, maar feit is wel dat het uiteindelijk vier nul werd. Nul vier moet ik zeggen, we speelden immers uit. Als we deze gedragslijn weten te bestendigen dan konden we het wel eens ver schoppen dit seizoen. Zeker als al onze opponenten zo kwistig met hun stukken strooien als de broeders uit Leende. Man, man wat een feest. Het was zeker niet alleen maar onze eigen verdienste.

Ik kan slechts over mijn eigen partij iets zinnigs zeggen, omdat ik daar het meeste van meegekregen heb. (Wee mij als het anders was..) Hoewel ik mijn best deed om de opening te verkloten met een dubbelpion, een koning in het centrum en een ontwikkelingsachterstand van een zetje of zes na een zetje of tien, slaagde mijn tegenstander erin zijn voordeel om te zetten in een nadeel (zoals elk voordeel wel zijn nadeel heb) door een toren te geven voor een pion met navenant geen compensatie. Uurtje later gevolgd door een valletje van niks (ongedekte toren op e6, dito paard op c4 en ik kon mijn loper er midden tussenin zetten, zie daar maar eens mee weg te komen) wat nog een stuk kostte, waarna hij op kon geven en ik het eerste punt van het seizoen zou scoren, maar hij gelijk Mark Rutte tegen beter weten in de langstzittende van allemaal wilde worden. Enfin, een stief kwartiertje later, Dennis en Roeland hadden inmiddels een punt bijgeschreven, zag hij het onmogelijke van zijn missie in en reikte mij zuchtend de hand, die ik subiet met gebalde vuist pareerde uit een soort van nu reeds ingesleten gewoonte: handen geven is het smerigste wat er is en een duidelijk teken dat je de mensheid het liefste uit wil roeien, zo leerde ons het recente verleden samengevat in dertig persconferenties. Als beloning voor het lezen van deze 570 woorden wil ik u een partijfragment niet onthouden:

Ron van Hoogstraaten